Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
парковаться
Велосипеды припаркованы перед домом.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
отправлять
Он отправляет письмо.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
вызывать
Алкоголь может вызывать головные боли.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
дождаться
Пожалуйста, подождите, скоро ваша очередь!
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
экономить
Мои дети экономят свои деньги.
cms/verbs-webp/105854154.webp
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
ограничивать
Заборы ограничивают нашу свободу.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
вести
Он ведет девушку за руку.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
сидеть
Много людей сидят в комнате.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
проверять
Стоматолог проверяет прикус пациента.
cms/verbs-webp/61806771.webp
brengen
De koerier brengt een pakketje.
приносить
Курьер приносит посылку.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
заразиться
Она заразилась вирусом.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
парковаться
Автомобили припаркованы на подземной стоянке.