Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
нуждаться
Вам нужен домкрат, чтобы сменить шину.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
подружиться
Эти двое подружились.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
ездить
Машины ездят по кругу.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
создавать
Кто создал Землю?
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
отменять
К сожалению, он отменил встречу.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
участвовать
Он участвует в гонке.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
играть
Ребенок предпочитает играть один.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
предпочитать
Многие дети предпочитают конфеты здоровой пище.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
начинать
Солдаты начинают.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
захватить
Саранча захватила все вокруг.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
отправлять
Она хочет сейчас отправить письмо.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
вести
Он ведет девушку за руку.