Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
красить
Я нарисовал для вас красивую картину!
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
случаться
Во снах происходят странные вещи.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
заразиться
Она заразилась вирусом.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
повторять
Можете ли вы повторить это?
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
продавать
Торговцы продают много товаров.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
прибывать
Самолет прибыл вовремя.
cms/verbs-webp/116067426.webp
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
убегать
Все убежали от пожара.
cms/verbs-webp/102327719.webp
slapen
De baby slaapt.
спать
Ребенок спит.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
смешивать
Различные ингредиенты нужно смешать.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
оставлять стоять
Сегодня многие должны оставить свои машины стоять.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
забывать
Она не хочет забывать прошлое.