Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
захватить
Саранча захватила все вокруг.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
представлять
Она каждый день представляет что-то новое.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
прыгать
Он прыгнул в воду.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
работать ради
Он много работал ради своих хороших оценок.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
хранить
Я храню свои деньги в прикроватном столике.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
объяснять
Дедушка объясняет миру своего внука.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
проверять
Механик проверяет функции автомобиля.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
разносить
Наша дочь разносит газеты во время каникул.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
отвечать
Ученик отвечает на вопрос.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
сжигать
Он зажег спичку.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
продвигать
Нам нужно продвигать альтернативы автомобильному движению.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
торговать
Люди торгуют б/у мебелью.