Словарь

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
получать
Он получил повышение от своего босса.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
говорить
Он говорит со своей аудиторией.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
тренировать
Собака ею обучается.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
исследовать
Люди хотят исследовать Марс.
cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
подготавливать
Она подготовила ему большую радость.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
кормить
Дети кормят лошадь.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
расшифровывать
Он расшифровывает мелкий шрифт с помощью лупы.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
уходить
Он ушел с работы.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
спрашивать
Он просит у нее прощения.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
жениться/выйти замуж
Несовершеннолетние не могут жениться.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
нуждаться
Вам нужен домкрат, чтобы сменить шину.