คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

eten
Wat willen we vandaag eten?
กิน
เราจะกินอะไรวันนี้?

voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
คิดฝัน
เธอคิดฝันทุกวัน.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
จำกัด
รั้วจำกัดความเสรีภาพของเรา

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
รู้
เธอรู้หนังสือหลายเล่มจนแทบจะดวลจำได้

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
ส่งคืน
สุนัขส่งคืนของเล่น

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
ลืม
เธอลืมชื่อเขาแล้ว.

op handen zijn
Een ramp is op handen.
กำลังจะเกิดขึ้น
ภัยพิบัติกำลังจะเกิดขึ้น

bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
เรียก
เธอสามารถเรียกได้เฉพาะในช่วงเวลาพักเที่ยง

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
หมายถึง
สัญลักษณ์นี้บนพื้นหมายถึงอะไร?

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
ผลิต
สามารถผลิตอย่างถูกต้นทุนด้วยหุ่นยนต์

besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
ลด
คุณประหยัดเงินเมื่อคุณลดอุณหภูมิห้อง
