คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
จัดการ
ต้องจัดการกับปัญหา
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
โกหก
บางครั้งคนต้องโกหกในสถานการณ์ฉุกเฉิน
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
โหวต
คนโหวตเป็นสำหรับหรือต่อต้านผู้สมัคร
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
ทำให้รวย
เครื่องเทศทำให้อาหารของเรารวย
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
ให้
พ่อต้องการให้ลูกชายเงินเพิ่มเติม
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
มาใกล้
ทากมาใกล้กัน
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
ล้มละลาย
ธุรกิจน่าจะล้มละลายเร็ว ๆ นี้
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
ส่ง
ฉันส่งข้อความให้คุณ
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
ชิน
เด็กๆต้องชินกับการแปรงฟัน
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
ทำให้
คนจำนวนมากทำให้เกิดความวุ่นวายอย่างรวดเร็ว
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
สร้างสรรค์
ใครสร้างสรรค์โลก?