คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

werken
Ze werkt beter dan een man.
ทำงาน
เธอทำงานได้ดีกว่าผู้ชาย

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
คิดร่วม
คุณต้องคิดร่วมในเกมการ์ด

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
นำมา
หลักสูตรภาษานำนักศึกษาจากทั่วโลกมาพบกัน

bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
ปกคลุม
เธอได้ปกคลุมขนมปังด้วยชีส

uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
ขาย
ของถูกขายออก

aansteken
Hij stak een lucifer aan.
เผา
เขาเผาไม้ขีด

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
วิ่งช้า
นาฬิกากำลังวิ่งช้าซักไม่กี่นาที

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
ออก
สาวๆชอบไปเที่ยวด้วยกัน

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
เตะ
เขาชอบเตะ, แต่เฉพาะในฟุตบอลโต๊ะเท่านั้น

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
รู้จัก
สุนัขที่แปลกปลอมต้องการรู้จักกัน

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
ร่วมกัน
สิ้นสุดการต่อสู้ของคุณและได้ร่วมกันที่สุด!
