Woordenlijst

Lets – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/118861770.webp
bang zijn
Het kind is bang in het donker.
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.