Žodynas
Išmok prieveiksmių – olandų

samen
De twee spelen graag samen.
kartu
Abu mėgsta žaisti kartu.

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
vėl
Jis viską rašo vėl.

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
vėl
Jie susitiko vėl.

‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
ryte
Turėjau daug streso darbe ryte.

‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
naktį
Mėnulis šviečia naktį.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
kur nors
Triušis pasislėpė kur nors.

al
Hij slaapt al.
jau
Jis jau miega.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
lauke
Sergantis vaikas negali eiti laukan.

net
Ze is net wakker geworden.
tik
Ji tik atsibudo.

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
ant jo
Jis lipa ant stogo ir sėdi ant jo.

buiten
We eten vandaag buiten.
lauke
Šiandien valgome lauke.
