Vocabulary

Learn Adverbs – Dutch

cms/adverbs-webp/57758983.webp
half
Het glas is half leeg.
half
The glass is half empty.
cms/adverbs-webp/54073755.webp
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
on it
He climbs onto the roof and sits on it.
cms/adverbs-webp/80929954.webp
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
more
Older children receive more pocket money.
cms/adverbs-webp/23025866.webp
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
all day
The mother has to work all day.
cms/adverbs-webp/178519196.webp
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
in the morning
I have to get up early in the morning.
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
tomorrow
No one knows what will be tomorrow.
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
nowhere
These tracks lead to nowhere.
cms/adverbs-webp/46438183.webp
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
before
She was fatter before than now.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
together
The two like to play together.
cms/adverbs-webp/29021965.webp
niet
Ik hou niet van de cactus.
not
I do not like the cactus.
cms/adverbs-webp/128130222.webp
samen
We leren samen in een kleine groep.
together
We learn together in a small group.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
almost
The tank is almost empty.