Vocabulary
Learn Adverbs – Dutch

echt
Kan ik dat echt geloven?
really
Can I really believe that?

bijna
Het is bijna middernacht.
almost
It is almost midnight.

in
De twee komen binnen.
in
The two are coming in.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
down
He falls down from above.

bijna
De tank is bijna leeg.
almost
The tank is almost empty.

in
Ze springen in het water.
into
They jump into the water.

waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
why
Children want to know why everything is as it is.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alone
I am enjoying the evening all alone.

al
Hij slaapt al.
already
He is already asleep.

buiten
We eten vandaag buiten.
outside
We are eating outside today.

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
on it
He climbs onto the roof and sits on it.
