Vocabulary
Learn Adverbs – Dutch
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
in the morning
I have to get up early in the morning.
in
De twee komen binnen.
in
The two are coming in.
altijd
Je kunt ons altijd bellen.
anytime
You can call us anytime.
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
often
Tornadoes are not often seen.
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
tomorrow
No one knows what will be tomorrow.
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
in
Is he going in or out?
opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
again
He writes everything again.
nooit
Men moet nooit opgeven.
never
One should never give up.
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
there
Go there, then ask again.
al
Hij slaapt al.
already
He is already asleep.
weg
Hij draagt de prooi weg.
away
He carries the prey away.