Vocabulary
Learn Adverbs – Dutch

‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
in the morning
I have to get up early in the morning.

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
before
She was fatter before than now.

buiten
We eten vandaag buiten.
outside
We are eating outside today.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alone
I am enjoying the evening all alone.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
out
The sick child is not allowed to go out.

correct
Het woord is niet correct gespeld.
correct
The word is not spelled correctly.

vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
often
Tornadoes are not often seen.

nu
Moet ik hem nu bellen?
now
Should I call him now?

ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
ever
Have you ever lost all your money in stocks?

links
Aan de linkerkant zie je een schip.
left
On the left, you can see a ship.

in
De twee komen binnen.
in
The two are coming in.
