Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

beperken
Moet handel worden beperkt?
restringir
S’hauria de restringir el comerç?

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nedar
Ella nedà regularment.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduir
Ell pot traduir entre sis idiomes.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
demostrar
Ell vol demostrar una fórmula matemàtica.

wachten
Ze wacht op de bus.
esperar
Ella està esperant l’autobús.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
completar
Ells han completat la tasca difícil.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sonar
La seva veu sona fantàstica.

sturen
Hij stuurt een brief.
enviar
Ell està enviant una carta.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
xutar
A ells els agrada xutar, però només en el futbolí.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
muntar
Als nens els agrada muntar en bicicletes o patinets.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
collir
Vam collir molt vi.
