Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
prekriti
Lokvanji prekrivaju vodu.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
voljeti
Stvarno voli svog konja.

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
voljeti
Ona jako voli svoju mačku.

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
slušati
Ona sluša i čuje zvuk.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
trčati prema
Djevojčica trči prema svojoj majci.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
procijeniti
On procjenjuje učinak firme.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
predstavljati
Advokati predstavljaju svoje klijente na sudu.

uitspringen
De vis springt uit het water.
iskočiti
Riba iskače iz vode.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
otploviti
Brod otplovljava iz luke.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
vratiti
Pas vraća igračku.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.
prati suđe
Ne volim prati suđe.
