Rječnik
Naučite glagole – nizozemski

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
podići
Helikopter podiže dva čovjeka.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
raditi
Motocikl je pokvaren; više ne radi.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
boriti se
Vatrogasci se bore protiv vatre iz zraka.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
visiti
Hamak visi s plafona.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
brinuti se
Naš domar se brine za čišćenje snijega.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
trčati
Ona trči svako jutro po plaži.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
izreći
Želi se izreći svojoj prijateljici.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
igrati
Dijete radije igra samostalno.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
vikati
Ako želiš biti čuo, moraš glasno vikati svoju poruku.

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
propustiti
Treba li izbjeglice propustiti na granicama?

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferirati
Naša kćerka ne čita knjige; preferira svoj telefon.
