Rječnik
Naučite priloge – nizozemski

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
dolje
On leži dolje na podu.

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
unutra
Da li on ulazi unutra ili izlazi?

net
Ze is net wakker geworden.
upravo
Ona se upravo probudila.

altijd
Hier was altijd een meer.
uvijek
Ovdje je uvijek bilo jezero.

in
De twee komen binnen.
unutra
Dvoje ulazi unutra.

ooit
Heb je ooit al je geld aan aandelen verloren?
ikada
Jeste li ikada izgubili sav svoj novac na dionicama?

de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
cijeli dan
Majka mora raditi cijeli dan.

weg
Hij draagt de prooi weg.
dalje
On odnosi plijen dalje.

nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
nigdje
Ovi tragovi ne vode nigdje.

over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.
preko
Želi preći cestu sa skuterom.

samen
We leren samen in een kleine groep.
zajedno
Učimo zajedno u maloj grupi.
