Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
збивати
На жаль, багато тварин все ще збивають автомобілями.
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
наближатися
Катастрофа наближається.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
обмежувати
Чи слід обмежувати торгівлю?
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
віддавати
Вона віддає своє серце.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
відповідати
Вона завжди відповідає першою.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
спрощувати
Вам потрібно спрощувати складні речі для дітей.
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
наважитися
Вони наважилися стрибнути з літака.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
малювати
Я хочу покрасити мою квартиру.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
засмучуватися
Вона засмучується, бо він завжди храпить.
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
вискакувати
Риба вискакує з води.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
проходити повз
Двоє проходять повз один одного.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
розтягувати
Він розтягує руки вшир.