Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
виходити
Цього разу це не виходить.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
обслуговувати
Сьогодні нас обслуговує сам шеф-кухар.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
підписувати
Він підписав договір.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
давати
Що її хлопець подарував їй на день народження?
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
здавати
Студенти здали іспит.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
хотіти
Він хоче занадто багато!
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
стрибати
Він стрибнув у воду.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
танцювати
Вони танцюють танго з коханням.
cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
хотіти вийти
Дитина хоче вийти на вулицю.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
прикривати
Вона прикриває своє волосся.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
міняти
Автослесар змінює шини.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
надсилати
Товари мені надішлють у пакунку.