Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
готувати
Вона готує торт.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
наймати
Компанія хоче найняти більше людей.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
відчувати
Він часто відчуває себе самотнім.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
пропонувати
Жінка пропонує щось своїй подрузі.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
зустрічати
Іноді вони зустрічаються на сходовій клітці.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
об‘єднуватися
Гарно, коли двоє об‘єднуються.
cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
відповідати
Вона відповіла питанням.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
ладнати
Закінчіть свою сварку та нарешті ладнайтеся!
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
радувати
Гол радує німецьких футбольних фанатів.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
писати
Діти вчаться писати.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
залишити
Він залишив свою роботу.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
вибігати
Вона вибігла у нових черевиках.