Лексика

Вивчайте дієслова – нідерландська

cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
транспортувати
Ми транспортуємо велосипеди на даху автомобіля.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
бити
У бойових мистецтвах ви повинні вміти добре бити.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
доехати
Після покупок вони їдуть додому.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
перевіряти
Механік перевіряє функції автомобіля.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
пропонувати
Жінка пропонує щось своїй подрузі.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
думати
Хто, на вашу думку, сильніший?
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
досліджувати
У цій лабораторії досліджують зразки крові.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
уникати
Йому потрібно уникати горіхів.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
наймати
Заявника прийняли на роботу.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
переводити
Незабаром нам треба буде перевести годинник назад.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
прибувати
Він прибув саме вчасно.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
повертатися
Батько повернувся з війни.