Лексика

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
уже
Он уже спит.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
почти
Бак почти пуст.
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
никуда
Эти следы ведут никуда.
cms/adverbs-webp/170728690.webp
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
один
Я провожу вечер один.
cms/adverbs-webp/38216306.webp
ook
Haar vriendin is ook dronken.
также
Ее подруга также пьяна.
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
туда
Идите туда, затем спросите снова.
cms/adverbs-webp/128130222.webp
samen
We leren samen in een kleine groep.
вместе
Мы учимся вместе в небольшой группе.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
из
Она выходит из воды.
cms/adverbs-webp/178600973.webp
iets
Ik zie iets interessants!
что-то
Я вижу что-то интересное!
cms/adverbs-webp/75164594.webp
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
часто
Торнадо не часто встречаются.
cms/adverbs-webp/154535502.webp
binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
скоро
Здесь скоро будет открыто коммерческое здание.
cms/adverbs-webp/23025866.webp
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
весь день
Мать должна работать весь день.