Лексика

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/96228114.webp
nu
Moet ik hem nu bellen?
сейчас
Мне звонить ему сейчас?
cms/adverbs-webp/77321370.webp
bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
например
Как вам такой цвет, например?
cms/adverbs-webp/133226973.webp
net
Ze is net wakker geworden.
только
Она только проснулась.
cms/adverbs-webp/76773039.webp
te veel
Het werk wordt me te veel.
слишком много
Работы становится слишком много для меня.
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
почему
Дети хотят знать, почему все так, как есть.
cms/adverbs-webp/71970202.webp
behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
довольно
Она довольно стройная.
cms/adverbs-webp/96364122.webp
eerst
Veiligheid komt eerst.
сначала
Безопасность прежде всего.
cms/adverbs-webp/176235848.webp
in
De twee komen binnen.
в
Эти двое входят внутрь.
cms/adverbs-webp/40230258.webp
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
слишком много
Он всегда работал слишком много.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
вниз
Он падает сверху вниз.
cms/adverbs-webp/141168910.webp
daar
Het doel is daar.
там
Цель там.
cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
в
Он идет внутрь или наружу?