어휘
부사 배우기 – 네덜란드어

bijna
Ik raakte bijna!
거의
나는 거의 명중했습니다!

samen
De twee spelen graag samen.
함께
두 사람은 함께 놀기를 좋아합니다.

erg
Het kind is erg hongerig.
매우
그 아이는 매우 배고프다.

nooit
Men moet nooit opgeven.
결코
결코 포기해서는 안 된다.

niet
Ik hou niet van de cactus.
아니
나는 선인장을 좋아하지 않아요.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
어딘가에
토끼가 어딘가에 숨어 있습니다.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
밖으로
아픈 아이는 밖으로 나가면 안 됩니다.

al
Hij slaapt al.
벌써
그는 벌써 잠들었습니다.

‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
아침에
나는 아침에 일찍 일어나야 한다.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
저기
저기로 가서 다시 물어봐.

vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
자주
토네이도는 자주 볼 수 없습니다.
