Wortschatz
Lerne Adjektive – Niederländisch

slaperig
slaperige fase
schläfrig
schläfrige Phase

gebruikelijk
een gebruikelijk bruidsboeket
üblich
ein üblicher Brautstrauß

gemeen
het gemene meisje
gemein
das gemeine Mädchen

eerste
de eerste lentebloemen
erste
die ersten Frühlingsblumen

slecht
een slechte dreiging
böse
eine böse Drohung

moeiteloos
het moeiteloze fietspad
mühelos
der mühelose Radweg

los
de losse tand
locker
der lockere Zahn

verkwikkend
een verkwikkende vakantie
erholsam
ein erholsamer Urlaub

illegaal
de illegale hennepteelt
illegal
der illegale Hanfanbau

vast
een vaste volgorde
fest
eine feste Reihenfolge

hedendaags
de hedendaagse kranten
heutig
die heutigen Tageszeitungen
