Vocabulari

Aprèn verbs – neerlandès

cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
entrenar
El gos està entrenat per ella.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
caminar
El grup va caminar per un pont.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abraçar
La mare abraça els peus petits del bebè.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
danyar
Dos cotxes van ser danyats en l’accident.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
aturar-se
Has d’aturar-te quan el semàfor està vermell.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
guanyar
Ell intenta guanyar al escacs.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cremar-se
El foc cremarà molta part del bosc.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
expressar-se
Ella vol expressar-se al seu amic.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
comprovar
El dentista comprova la dentició del pacient.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
atrevir-se
No m’atreveixo a saltar a l’aigua.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
gastar
Ella va gastar tots els seus diners.
cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
quedar enrere
El temps de la seva joventut queda lluny enrere.