Vocabulari
Aprèn verbs – neerlandès

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
xatejar
Ells xatejen entre ells.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
sortir
A les noies els agrada sortir juntes.

spelen
Het kind speelt liever alleen.
jugar
El nen prefereix jugar sol.

denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensar
Has de pensar molt en escacs.

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
practicar
Ell practica cada dia amb el seu monopatí.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
compartir
Hem d’aprendre a compartir la nostra riquesa.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
escollir
És difícil escollir el correcte.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
preferir
La nostra filla no llegeix llibres; ella prefereix el seu telèfon.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
oferir
Ella va oferir regar les flors.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
pegar
Els pares no haurien de pegar als seus fills.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
treure
Com es pot treure una taca de vi negre?
