Vocabulari
Aprèn adverbis – neerlandès

behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
bastant
Ella és bastant prima.

gisteren
Het regende hard gisteren.
ahir
Va ploure fort ahir.

daar
Het doel is daar.
allà
La meta està allà.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
sol
Estic gaudint de la nit tot sol.

nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
enlloc
Aquestes pistes no condueixen a enlloc.

daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
allà
Ves allà, després torna a preguntar.

genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
prou
Ella vol dormir i n‘ha tingut prou del soroll.

in
Ze springen in het water.
a
Salten a l‘aigua.

erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
a sobre
Ell puja al terrat i s‘asseu a sobre.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
en algun lloc
Un conill s‘ha amagat en algun lloc.

buiten
We eten vandaag buiten.
fora
Avui estem menjant fora.
