Rječnik

Naučite glagole – nizozemski

cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
putovati
On voli putovati i vidio je mnoge zemlje.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
čekati
Još moramo čekati mjesec dana.
cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
dogoditi se
Je li mu se nešto dogodilo u radnoj nesreći?
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
zaustaviti
Taksiji su se zaustavili na stanici.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
prati suđe
Ne volim prati suđe.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
razumjeti
Ne mogu te razumjeti!
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dati
Otac želi dati svom sinu dodatni novac.
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
završiti
Možeš li završiti slagalicu?
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
voziti
Djeca vole voziti bicikle ili skutere.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
prekriti
Dijete se prekriva.
cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
propustiti
Čovjek je propustio svoj vlak.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
tiskati
Knjige i novine se tiskaju.