คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
แบ่งปัน
เราต้องเรียนรู้ที่จะแบ่งปันความมั่งคั่งของเรา
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
เชื่อมโยงกัน
ประเทศทุกประเทศบนโลกเชื่อมโยงกัน
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
ต้องการไป
ฉันต้องการวันหยุดด่วน ฉันต้องการไป!
samenwerken
We werken samen als een team.
ทำงานร่วมกัน
เราทำงานร่วมกันเป็นทีม
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
จอด
รถจอดในที่จอดรถใต้ดิน
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
ยุติ
เขายุติงานของเขา
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
ปล่อยเข้ามา
คนไม่ควรปล่อยคนแปลกหน้าเข้ามา
schrijven
Hij schrijft een brief.
เขียน
เขากำลังเขียนจดหมาย
mengen
De schilder mengt de kleuren.
ผสม
ศิลปินผสมสี.
eten
De kippen eten de granen.
กิน
ไก่กินเมล็ด
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
พิมพ์
สำนักพิมพ์ได้พิมพ์หนังสือหลายเล่ม