คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

schrijven
Hij schrijft een brief.
เขียน
เขากำลังเขียนจดหมาย

smaken
Dit smaakt echt goed!
รสชาติ
รสชาตินี้ดีมาก!

ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
พัฒนา
พวกเขากำลังพัฒนากลยุทธ์ใหม่.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
ปล่อยทิ้งไว้
วันนี้หลายคนต้องปล่อยรถของพวกเขาทิ้งไว้

zingen
De kinderen zingen een lied.
ร้องเพลง
เด็กๆ ร้องเพลง

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
แตะ
เกษตรกรแตะต้นไม้ของเขา

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
ตรวจสอบ
หมอฟันตรวจสอบฟันของผู้ป่วย

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
แปล
เขาสามารถแปลระหว่างภาษาหกภาษา

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
โกหก
บางครั้งคนต้องโกหกในสถานการณ์ฉุกเฉิน

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
บอก
เธอบอกฉันความลับ

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
เผา
เนื้อไม่ควรถูกเผาบนกริล
