คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
เตะ
ระวัง, ม้าสามารถเตะได้!

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
เพิ่มขึ้น
ประชากรเพิ่มขึ้นอย่างมาก.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
จอด
รถจอดในที่จอดรถใต้ดิน

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
ขนส่ง
เราขนส่งจักรยานบนหลังคารถ

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
ต่ออายุ
ช่างทาสีต้องการต่ออายุสีของผนัง

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
ขับรถกลับบ้าน
หลังจากช้อปปิ้ง, ทั้งสองขับรถกลับบ้าน

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
ท่องเที่ยว
เขาชอบท่องเที่ยวและเคยเห็นประเทศหลายๆ

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
นำออก
ควรนำรอยด่างไวน์แดงออกได้อย่างไร

eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
ต้องการ
เขาต้องการค่าชดเชยจากคนที่เกิดอุบัติเหตุกับเขา

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
รู้สึก
เขามักจะรู้สึกว่าเป็นคนเดียว.

voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
ปล่อยให้ไปข้างหน้า
ไม่มีใครต้องการปล่อยให้เขาไปข้างหน้าที่เคาน์เตอร์ซุปเปอร์มาร์เก็ต
