คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
ใช้
เด็กเล็กๆ ยังใช้แท็บเล็ต
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ไล่ออก
บอสไล่เขาออก.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
กลับ
บูมเมอแรงกลับมา
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
โน้มน้าว
คุณสามารถโน้มน้าวดวงตาของคุณด้วยเครื่องสำอาง
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
รับ
เขารับบำนาญที่ดีเมื่อเขาแก่
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
รับผิดชอบ
แพทย์รับผิดชอบการรักษา
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
นอน
เขาเหนื่อยและนอน
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
หาทาง
ฉันสามารถหาทางในเขาวงกตได้ดี.
kussen
Hij kust de baby.
จูบ
เขาจูบทารก
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
ร่วม
เขากำลังร่วมสนามแข่ง
spelen
Het kind speelt liever alleen.
เล่น
เด็กชอบเล่นคนเดียว