คำศัพท์

เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
โยน
เขาโยนลูกบอลเข้าตะกร้า
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
รอด
เธอต้องรอดด้วยเงินเพียงเล็กน้อย
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
เข้าใจ
ฉันเข้าใจงานในที่สุด!
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
ตั้ง
กำลังตั้งวันที่
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
เรียก
เธอสามารถเรียกได้เฉพาะในช่วงเวลาพักเที่ยง
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
ผ่าน
รถไฟกำลังผ่านไปข้างเรา
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
ต้องการออกไป
เธอต้องการออกไปจากโรงแรมของเธอ
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
สำรวจ
นักบินอวกาศต้องการสำรวจอวกาศ
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
ตัดสินใจ
เธอไม่สามารถตัดสินใจว่าจะใส่รองเท้าคู่ไหน
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
พิมพ์
การโฆษณาถูกพิมพ์ในหนังสือพิมพ์บ่อยครั้ง
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
เสียหาย
มีรถสองคันเสียหายในอุบัติเหตุ
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
ทำงานร่วมกัน
เราทำงานร่วมกันเป็นทีม