คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
ทดสอบ
รถกำลังถูกทดสอบในโรงงาน

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
เตะ
เขาชอบเตะ, แต่เฉพาะในฟุตบอลโต๊ะเท่านั้น

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
ส่ง
เธอต้องการส่งจดหมายไปเดี๋ยวนี้

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
รักษา
ฉันรักษาเงินของฉันในตู้ข้างเตียง

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
ประกอบอาชีพ
เธอประกอบอาชีพที่แปลกตา

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
ใช้เงิน
เธอใช้เงินทั้งหมดของเธอ

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
แบ่ง
พวกเขาแบ่งงานบ้านระหว่างกัน.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
ขี่ด้วย
ฉันขี่ด้วยกับคุณได้ไหม?

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
ดัน
พยาบาลดันผู้ป่วยบนรถเข็น

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
พิมพ์
หนังสือและหนังสือพิมพ์ถูกพิมพ์

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
ทำงานเพื่อ
เขาทำงานหนักเพื่อเกรดที่ดีของเขา
