คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ทานอาหารเช้า
เราชอบทานอาหารเช้าในเตียง

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
เริ่ม
นักเดินป่าเริ่มเช้าในเช้าวัน

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
ตัด
ต้องตัดรูปร่างนี้ออก

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
ยืน
นักปีนเขากำลังยืนบนยอดเขา

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
บีบออก
เธอบีบออกมะนาว

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
แชท
นักเรียนไม่ควรแชทในชั้นเรียน

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
โหวต
คนโหวตเป็นสำหรับหรือต่อต้านผู้สมัคร

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
บอก
เธอบอกเธอความลับ

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
ทำให้
แอลกอฮอล์สามารถทำให้เกิดปวดหัว

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
ท่องเที่ยว
เขาชอบท่องเที่ยวและเคยเห็นประเทศหลายๆ

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
ทำงานเกี่ยวกับ
เขาต้องทำงานเกี่ยวกับไฟล์ทั้งหมดเหล่านี้
