คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
หลีกเลี่ยง
เธอหลีกเลี่ยงเพื่อนร่วมงานของเธอ
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
โยนทิ้ง
เขาเหยียบกล้วยที่ถูกโยนทิ้ง
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
ดูแล
พนักงานของเราดูแลการกำจัดหิมะ
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
รู้
เด็ก ๆ น่าอยากรู้และรู้มากแล้ว
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
ใส่ใจ
คนควรใส่ใจกับป้ายจราจร
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
รับใช้
สุนัขชอบรับใช้เจ้าของ
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
คิดฝัน
เธอคิดฝันทุกวัน.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
เยี่ยมชม
เธอกำลังเยี่ยมชมปารีส
drinken
Ze drinkt thee.
ดื่ม
เธอดื่มชา
begeleiden
De hond begeleidt hen.
ติดตาม
สุนัขติดตามพวกเขา
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
ทำให้สมบูรณ์
เขาทำให้เส้นทางการวิ่งสมบูรณ์ทุกวัน