คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
บันทึก
เด็กสาวกำลังบันทึกเงินเก็บของเธอ

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
โกหก
เขาโกหกบ่อยเมื่อเขาต้องการขายอะไรสักอย่าง

besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
ลด
คุณประหยัดเงินเมื่อคุณลดอุณหภูมิห้อง

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
ผ่าน
บางครั้งเวลาผ่านไปช้า

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
ชอบ
เด็กชอบของเล่นใหม่

meerijden
Mag ik met je meerijden?
ขี่ด้วย
ฉันขี่ด้วยกับคุณได้ไหม?

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
บันทึก
คุณสามารถบันทึกเงินจากการทำความร้อนได้

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
กลับบ้าน
เขากลับบ้านหลังจากทำงาน

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
แพ้
สุนัขที่อ่อนแอแพ้ในการต่อสู้

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
ใส่ใจ
คนควรใส่ใจกับป้ายจราจร

reizen
We reizen graag door Europa.
ท่องเที่ยว
เราชอบท่องเที่ยวทั่วยุโรป
