Žodynas

Išmok veiksmažodžių – olandų

cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
važiuoti traukiniu
Aš ten važiuosiu traukiniu.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
išgyventi
Ji turi išgyventi su mažai pinigų.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
klausytis
Jam patinka klausytis savo nėščios žmonos pilvo.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
išeiti
Ji išeina su naujais batais.
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
atidaryti
Vaikas atidaro savo dovaną.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
šerti
Vaikai šeria arklią.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
važiuoti aplinkui
Automobiliai važiuoja ratu.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
parvežti
Mama parveža dukrą namo.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
pristatyti
Jis pristato picas į namus.
cms/verbs-webp/68779174.webp
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
atstovauti
Advokatai atstovauja savo klientams teisme.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
šokti
Jis šoko į vandenį.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snygauti
Šiandien labai snygavo.