Rječnik
Naučite priloge – nizozemski

maar
Het huis is klein maar romantisch.
ali
Kuća je mala ali romantična.

altijd
Je kunt ons altijd bellen.
bilo kada
Možete nas nazvati bilo kada.

behoorlijk
Ze is behoorlijk slank.
prilično
Ona je prilično vitka.

bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
na primjer
Kako vam se sviđa ova boja, na primjer?

al
Hij slaapt al.
već
On je već zaspao.

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
dolje
On leži dolje na podu.

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
sve
Ovdje možete vidjeti sve zastave svijeta.

in
De twee komen binnen.
unutra
Oboje ulaze unutra.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
negdje
Zec se negdje sakrio.

correct
Het woord is niet correct gespeld.
ispravno
Riječ nije ispravno napisana.

minstens
De kapper kostte minstens niet veel.
barem
Frizer nije koštao puno, barem.
