คำศัพท์

เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
ต่ออายุ
ช่างทาสีต้องการต่ออายุสีของผนัง
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
พา
ลาด้วยพาภาระหนัก
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
เผา
มีเพลิงกำลังเผาอยู่ในเตาเผา
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
ใช้
เธอใช้ผลิตภัณฑ์เครื่องสำอางทุกวัน
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
ทิ้งไว้
พวกเขาไม่ได้ตั้งใจทิ้งลูกของพวกเขาไว้ที่สถานี
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
แบ่งปัน
เราต้องเรียนรู้ที่จะแบ่งปันความมั่งคั่งของเรา
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
ยืน
นักปีนเขากำลังยืนบนยอดเขา
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
รู้
เธอรู้หนังสือหลายเล่มจนแทบจะดวลจำได้
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
เชื่อมโยงกัน
ประเทศทุกประเทศบนโลกเชื่อมโยงกัน
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
รักษา
ฉันรักษาเงินของฉันในตู้ข้างเตียง
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
พบ
เพื่อนๆ พบกันเพื่อรับประทานอาหารด้วยกัน.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
ใช้เวลา
เธอใช้เวลาว่างทั้งหมดของเธอที่นอกบ้าน