คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
ต่ออายุ
ช่างทาสีต้องการต่ออายุสีของผนัง

dragen
De ezel draagt een zware last.
พา
ลาด้วยพาภาระหนัก

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
เผา
มีเพลิงกำลังเผาอยู่ในเตาเผา

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
ใช้
เธอใช้ผลิตภัณฑ์เครื่องสำอางทุกวัน

achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
ทิ้งไว้
พวกเขาไม่ได้ตั้งใจทิ้งลูกของพวกเขาไว้ที่สถานี

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
แบ่งปัน
เราต้องเรียนรู้ที่จะแบ่งปันความมั่งคั่งของเรา

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
ยืน
นักปีนเขากำลังยืนบนยอดเขา

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
รู้
เธอรู้หนังสือหลายเล่มจนแทบจะดวลจำได้

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
เชื่อมโยงกัน
ประเทศทุกประเทศบนโลกเชื่อมโยงกัน

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
รักษา
ฉันรักษาเงินของฉันในตู้ข้างเตียง

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
พบ
เพื่อนๆ พบกันเพื่อรับประทานอาหารด้วยกัน.
