คำศัพท์

เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
ทิ้งเปิด
ผู้ที่ทิ้งหน้าต่างเปิดเป็นการเชิญโจรเข้ามา!
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
ทำให้พูดไม่ออก
การประหลาดใจทำให้เธอพูดไม่ออก
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
ทน
เธอทนความปวดแทบไม่ไหว!
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
เผา
คุณไม่ควรเผาเงิน
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
เริ่ม
โรงเรียนกำลังเริ่มให้เด็กๆ
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
จัดการ
ใครจัดการเงินในครอบครัวของคุณ?
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
แพร่ออก
เขาแพร่แขนของเขาอย่างกว้างขวาง
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
ตกหิมะ
วันนี้ตกหิมะมาก
cms/verbs-webp/92384853.webp
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.
เหมาะสม
เส้นทางนี้ไม่เหมาะสมสำหรับนักปั่นจักรยาน
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
กอด
เขากอดพ่อที่สูงอายุของเขา.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
เป็นของ
ภรรยาของฉันเป็นของฉัน
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
ผ่าน
สองคนผ่านกันไป