คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
ส่งคืน
ครูส่งคืนบทความให้นักเรียน

werken
Ze werkt beter dan een man.
ทำงาน
เธอทำงานได้ดีกว่าผู้ชาย

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
ปล่อยเข้ามา
คนไม่ควรปล่อยคนแปลกหน้าเข้ามา

tellen
Ze telt de munten.
นับ
เธอนับเหรียญ

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
ขับรถออกไป
เมื่อไฟเปลี่ยน, รถขับรถออกไป

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
ชื่อ
คุณสามารถเรียกชื่อประเทศเท่าไหร่?

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
ปล่อยผ่าน
ควรปล่อยให้ผู้อพยพผ่านที่ชายแดนไหม?

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
สร้างสรรค์
เขาได้สร้างสรรค์แบบจำลองสำหรับบ้าน

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
ค้นพบ
กลุ่มของนักเรือค้นพบแผ่นดินใหม่.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
รับ
เธอได้รับของขวัญที่สวยงาม

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
อยู่ตรงข้าม
มีปราสาทอยู่ - มันอยู่ตรงข้าม!
