คำศัพท์
เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
วิ่งมาทาง
สาวน้อยวิ่งมาทางแม่ของเธอ
wachten
We moeten nog een maand wachten.
รอ
เรายังต้องรออีกหนึ่งเดือน
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
มีอยู่
ไดโนเสาร์ไม่มีอยู่ในปัจจุบัน
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
ลืม
เธอลืมชื่อเขาแล้ว.
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
นำออก
ควรนำรอยด่างไวน์แดงออกได้อย่างไร
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
ต่อสู้
นักกีฬาต่อสู้กัน.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
ส่งมา
พนักงานส่งพิซซ่าส่งมา
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
ส่งเสริม
เราต้องส่งเสริมทางเลือกในการเดินทางแทนรถยนต์
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
ขนส่ง
เราขนส่งจักรยานบนหลังคารถ
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
โชว์ออฟ
เขาชอบโชว์ออฟเงินของเขา
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
มอง
ทุกคนกำลังมองโทรศัพท์ของพวกเขา