Vortprovizo
Lernu Adverbojn – nederlanda

buiten
We eten vandaag buiten.
ekstere
Ni manĝas ekstere hodiaŭ.

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
denove
Ili renkontiĝis denove.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
sole
Mi ĝuas la vesperon tute sole.

gisteren
Het regende hard gisteren.
hieraŭ
Pluvegis forte hieraŭ.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
tro
Li ĉiam laboris tro multe.

de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
tuttagmeze
La patrino devas labori tuttagmeze.

ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
ie
Kuniklo kaŝiĝis ie.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
eksteren
La malsana infano ne rajtas iri eksteren.

al
Hij slaapt al.
jam
Li jam dormas.

samen
De twee spelen graag samen.
kune
La du ŝatas ludi kune.

bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
ekzemple
Kiel vi ŝatas tiun koloron, ekzemple?
