คำศัพท์

เรียนรู้คำกริยา – ดัตช์

cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
ฝึก
เขาฝึกทุกวันด้วยสเก็ตบอร์ดของเขา
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
พา
ลาด้วยพาภาระหนัก
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
ตัด
ช่างผมตัดผมเธอ
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
ตกลง
เพื่อนบ้านไม่สามารถตกลงกับสี
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
ต้องการ
เขาต้องการค่าชดเชยจากคนที่เกิดอุบัติเหตุกับเขา
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
ทำงานร่วมกัน
เราทำงานร่วมกันเป็นทีม
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
ท่องเที่ยว
เราชอบท่องเที่ยวทั่วยุโรป
cms/verbs-webp/78073084.webp
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
นอน
เขาเหนื่อยและนอน
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
ตาม
สุนัขตามฉันเมื่อฉันวิ่ง.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
นับ
เธอนับเหรียญ
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
เปิด
เธอเปิดเนื้อสัตว์
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
บริโภค
เธอบริโภคชิ้นเค้ก