Vocabular

Învață verbele – Neerlandeză

cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
alerga după
Mama aleargă după fiul ei.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
bea
Vacile beau apă din râu.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
folosi
Ea folosește produse cosmetice zilnic.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
oferi
Ce îmi oferi în schimbul peștelui meu?
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evalua
El evaluează performanța companiei.
cms/verbs-webp/91367368.webp
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
plimba
Familia se plimbă duminica.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
primi
Ea a primit un cadou foarte frumos.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
trebui
El trebuie să coboare aici.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
aparține
Soția mea îmi aparține.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
fi
Nu ar trebui să fii trist!
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
pleca
Ea pleacă cu mașina.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
obișnui
Copiii trebuie să se obișnuiască să-și spele dinții.