शब्दावली
क्रिया सीखें – डच

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
प्राप्त करना
वह वृद्धावस्था में अच्छी पेंशन प्राप्त करता है।

moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
मुश्किल पाना
दोनों को अलविदा कहना मुश्किल लगता है।

thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
घर आना
पिताजी आखिरकार घर आ गए हैं!

gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
फेंकना
वे बॉल को एक दूसरे को फेंकते हैं।

beginnen
School begint net voor de kinderen.
शुरू होना
बच्चों का स्कूल अभी शुरू हो रहा है।

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
साझा करना
हमें अपनी धन संपत्ति का साझा करना सिखना चाहिए।

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
होना
डायनासोर आज कल मौजूद नहीं हैं।

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
भुगतान करना
वह ऑनलाइन क्रेडिट कार्ड से भुगतान करती है।

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
जलना
अंगीठी में आग जल रही है।

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
नोट करना
आपको पासवर्ड नोट करना होगा!

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
गुजरना
दोनों एक-दूसरे के पास से गुजरते हैं।
