Словарь

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/29115148.webp
maar
Het huis is klein maar romantisch.
но
Дом маленький, но романтичный.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
снова
Они встретились снова.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
почти
Бак почти пуст.
cms/adverbs-webp/77731267.webp
veel
Ik lees inderdaad veel.
много
Я действительно много читаю.
cms/adverbs-webp/96549817.webp
weg
Hij draagt de prooi weg.
прочь
Он уносит добычу прочь.
cms/adverbs-webp/57457259.webp
buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
на улицу
Больному ребенку нельзя выходить на улицу.
cms/adverbs-webp/46438183.webp
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
раньше
Она была толще раньше, чем сейчас.
cms/adverbs-webp/78163589.webp
bijna
Ik raakte bijna!
почти
Я почти попал!
cms/adverbs-webp/73459295.webp
ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
также
Собака также может сидеть за столом.
cms/adverbs-webp/80929954.webp
meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
больше
Старшие дети получают больше карманных денег.
cms/adverbs-webp/7769745.webp
opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
снова
Он пишет все снова.
cms/adverbs-webp/38216306.webp
ook
Haar vriendin is ook dronken.
также
Ее подруга также пьяна.