Kosa kata
Pelajari Kata Kerja – Belanda

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
membayar
Dia membayar secara online dengan kartu kredit.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
berada di belakang
Masa mudanya berada jauh di belakang.

proeven
De chef-kok proeft de soep.
cicip
Kepala chef mencicipi sup.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
melihat
Semua orang melihat ponsel mereka.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
lari
Semua orang lari dari api.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
menghentikan
Wanita itu menghentikan mobil.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
mengembalikan
Anjing mengembalikan mainan.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
pulang
Setelah berbelanja, mereka berdua pulang.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
membagikan
Kita perlu belajar membagikan kekayaan kita.

eten
De kippen eten de granen.
makan
Ayam-ayam itu makan biji-bijian.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
bertemu
Terkadang mereka bertemu di tangga.
