शब्दावली
क्रिया सीखें – डच
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
झूठ बोलना
वह जब कुछ बेचना चाहता है, तो अक्सर झूठ बोलता है।
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
अंदर आने देना
बाहर बर्फ़ गिर रही थी और हमने उन्हें अंदर आने दिया।
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
इस्तेमाल करना
छोटे बच्चे भी टैबलेट का इस्तेमाल करते हैं।
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
शुरू करना
शादी के साथ एक नया जीवन शुरू होता है।
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
प्रस्थान करना
जहाज़ बंदरगाह से प्रस्थान करता है।
uitspringen
De vis springt uit het water.
कूदना
मछली पानी से बाहर कूदती है।
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
दोस्त बनना
दोनों दोस्त बन गए हैं।
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
बचाना
मेरे बच्चे ने अपना पैसा बचाया है।
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
ध्यान देना
यातायात के संकेतों पर ध्यान देना चाहिए।
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
छोड़ना
प्रकृति को छूना नहीं चाहिए।
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
लटकना
झूला छत से लटक रहा है।