शब्दावली
क्रिया सीखें – डच
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
गुम होना
उसने लकड़ी का मिशन दिलाने का मौका गुम कर दिया।
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
दिखाना
मैं अपने पासपोर्ट में वीजा दिखा सकता हूँ।
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
कारण बनना
बहुत सारे लोग जल्दी में अराजकता का कारण बनते हैं।
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
जानना
बच्चा अपने माता-पिता की बहस को जानता है।
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
पर्याप्त होना
मुझे लंच के लिए एक सलाद पर्याप्त है।
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
चाहिए
मुझे प्यास लगी है, मुझे पानी चाहिए!
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
आना
भाग्य आपकी ओर आ रहा है।
binnenkomen
Kom binnen!
अंदर आना
अंदर आइए!
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
सोचना
वह हमेशा उसके बारे में सोचती रहती है।
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
बजना
घंटी किसने बजाई?
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
जलाना
आपको पैसे नहीं जलाने चाहिए।